Misvattingen.nl
Kaft

In het nieuws

Jezus werd op 25 december geboren. Die datum is niet geheel willekeurig gekozen — al is hij niet gekozen op grond van wetenschappelijk onderzoek.

De Amerikaanse historicus Alden Mosshammer maakt in zijn uitputtende boek The Easter Computus and the origins of the Christian era uit 2008 aanne­melijk dat we zowel de dag als het jaar van Jezus’ geboorte te danken hebben aan de historicus Julius Africanus,, die rond 220 in Alexandrië een vijfdelige chrono­logie van de Bijbel vervaar­digde, de Chronographiai. Africanus wist aan twee vereisten te voldoen: enerzijds het joods-christelijke idee dat de wereld zesduizend jaar zou duren (God schiep de wereld in zes dagen, en ‘één dag bij de Here is als duizend jaar’ (2 Petrus 3:8)) en anderzijds een optelling van alle jaren van Adam tot en met de herrijzenis van Christus.

Africanus stelde, kort samengevat, dat de schepping per definitie de eerste dag van het jaar was — dus het begin van de lente, destijds 25 maart. En aangezien de bevruch­ting van Maria niet anders dan een geheel aantal jaren na de schepping moet zijn geweest, was die eveneens op 25 maart. Hoewel Africanus het niet uitdruk­kelijk zo stelt, ligt het voor de hand aan te nemen dat Jezus negen maanden later, op 25 december, werd geboren.

Tegen het eind van de vierde eeuw was deze datum in de vroeg-christelijke kerk algemeen aanvaard. Met verdringing van heidense midwinterfeesten lijkt het allemaal weinig van doen te hebben.

14 december 2024 (herziening van de eerste druk)


Jezus werd AD 1 geboren. In de zesde eeuw waren de conflicten rond de kalenderrekening (en in het bijzonder de vaststelling van de datum voor Pasen, het centrale christelijke feest) zo hoog opgelopen dat de monnik Dionysius Exiguus van paus Johannes I de opdracht kreeg een nieuwe, goede methode voor het bepalen van de paasdatum op te stellen. Met veel ‘vernuft en vroom bedrog’ wist deze in 525 een kalender en een paas­rekening te construeren die ieders instemming kon wegdragen (W. E. van Wijk: Onze kalender, Amsterdam 1955).

Ten tijde van Dionysius telde men de jaren meestal sedert de heerschappij van keizer Diocletianus, maar aangezien Dionysius niet ‘aan onze cyclussen de herinnering wilde verbinden van een goddeloos christen­vervolger, hebben wij er de voorkeur aan gegeven de jaren te benoemen sedert de vlees­wording van onze Heer Jezus Christus’.

Hij volgde de aanwijzingen van bovengenoemde Julius Africanus: die had, naast de datum, ook het jaar van Christus’ geboorte vastgesteld. Africanus had berekend dat tussen de dag van de schep­ping en de komst van de Heiland precies 5500 jaar moest zijn verlopen, dus dat Jezus werd geboren in 5501 Anno Mundi. Dionysius Exiguus trok eenvoudig 5500 af van de telling van Julius Africanus en noemde dat jaar 1 Anno Domini.

Dionysius’ telling vond ingang in Europa rond 800, de tijd van Karel de Grote. De gewoonte jaren voor het begin van onze jaartelling ‘voor Christus’ te noemen, ontstond pas in de tweede helft van de zeven­tiende eeuw.

Lastig voor Nederlands­sprekenden is nog dat het jaar van Christus’ vleeswording bij ons ‘het jaar 1 na Christus’ heet in plaats van ‘het jaar 1 van de Heer’. Dan werd Christus dus in 1 n.Chr. geboren.

14 december 2024 (herziening van de eerste druk)


Engelandvaarders staken de Noordzee over. Meer dan twee­duizend Neder­landers probeerden tijdens de Tweede Wereld­oorlog naar Engeland te ontkomen om vandaar­uit de strijd tegen de bezetter voort te zetten. Ze worden ‘Engeland­vaarders’ genoemd, dus de asso­ciatie met wankele scheepjes en donkere stranden ligt voor de hand, maar in feite was een over­steek over zee alleen in de eerste oorlogs­jaren mogelijk, voordat de Duitsers hun kust­bewaking op orde hadden. In totaal zijn slechts 179 mensen langs deze route ontkomen, zo blijkt uit onder­zoek onder leiding van Pepijn Lucker van het Nationaal Archief in Den Haag (Oorlogsbronnen.nl, website 2024).

Van 2025 Engeland­vaarders konden de lot­gevallen worden gerecon­strueerd, vooral dankzij analyse van verhoren — iedereen werd bij aankomst uitgebreid onder­vraagd en door­gelicht door de Engelse en Neder­landse inlich­tingen­dien­sten. Ook mensen die trachtten te ontkomen maar voortijdig werden opgepakt, tellen als Engeland­vaarders.

De route via Rusland (2 procent, 38 mensen) was, door de oorlogs­hande­lingen, eveneens al snel afgesloten. Via het neutrale Zweden ontkwam 34 procent.

Ruim de helft van de Engeland­vaarders, 52 procent, wilde Londen bereiken via België, Frankrijk en Spanje.

28 maart 2024


Elke vier jaar is er een schrikkeljaar. Dat het, sinds 1582, niet meer elke vier jaar schrikkel­jaar is, is tot de meeste mensen doorge­drongen, maar de exacte regel geeft nog wel eens aanleiding tot discussie.

Elk jaartal dat door 4 deelbaar is, krijgt een dag extra, behalve de jaren die door 100 deelbaar zijn tenzij die door 400 deelbaar zijn. Volgens deze regel zijn 2100, 2200 en 2300 geen schrikkeljaar, maar schrik­kelen 2000, 2400 en 2800 wel.

Zo wordt het kalender­jaar gemiddeld 365,2425 dagen lang. Dat klopte prachtig met de beste gegevens die in 1582 ter beschikking stonden, waaronder die van de Poolse geleerde Mikołaj Koppernik, werkend onder de naam Copernicus. De moderne waarde voor de lengte van het astro­nomische jaar is 365,2422 dagen; ooit zal dus weer een correctie nodig zijn. Daarover is echter, anders dan men wel eens hoort, nog niets afgesproken.

28 februari 2024


Het Romeinse Rijk ging aan immigratie ten onder. De klassieke lezing is dat door de ‘Grote Volks­verhuizing’ het Romeinse Rijk in de loop van de vijfde eeuw bezweek onder de toevloed van voorna­melijk Germaanse stammen. Het was, zo schreef Edward Gibbon in zijn vermaarde The history of the decline and fall of the Roman Empire, 1776--1789) het einde van de Romeinse beschaving, en het begin van de donkere, door de kerk over­schaduwde middel­eeuwen.

Vooral dankzij het werk van de Belgische histo­ricus Henri Pirenne (Mahomet et Charle­magne, postuum ver­schenen in 1937) denken historici daar tegen­woordig heel anders over. De land­verhuizers maakten geen einde aan de klassieke wereld, maar werden erdoor geabsor­beerd — ze werden Romeinen. De keizer­lijke bureau­cratie was in veel gebieden verdwenen, maar voor het overige verschilde de Europese welvaart, cultuur en handel in de zesde eeuw weinig van die van de vijfde of de vierde. Ook uit opgra­vingen blijkt geen plotse­linge breuk met het verleden. De meeste Germaanse volken waren al geker­stend.

Pas tegen de tijd van Karel de Grote, rond 800, zag de wereld er echt anders uit dan in 400. Historici twisten nog over de vraag welke poli­tieke, demo­grafische en klimato­logische factoren hier de grootste rol hebben gespeeld.

23 februari 2024


Wouter Buikhuisen werd uit de weten­schap verdreven. Zo zingt het rond in welinge­lichte kringen. Bijvoorbeeld journalist Aleid Truijens in de Volkskrant van 4 oktober 2014: ‘Vijfen­dertig jaar geleden werd een hoogleraar, crimi­noloog Buikhuisen, met pek en veren van de univer­siteit verjaagd omdat hij hersen­onderzoek deed bij crimi­nelen en de uitkomsten daarvan niet pasten in de heer­sende ideo­logie.’ Haar collega Folkert Jensma schreef in NRC Handelsblad van 24 januari 2009 over Buikhuisen: ‘In 1988 verliet hij de weten­schap na een storm van protesten uit weten­schap, maat­schappij en journa­listiek. Zijn voorstellen om crimi­naliteit uit ‘bio-sociaal perspectief’ te bestu­deren en ook aange­boren afwijkingen te onder­zoeken werden toen ‘fout’ (fascistisch) genoemd.’

De affaire rond Wouter Buikhuisen vlamde op in april 1978. Zijn benoeming tot hoog­leraar crimi­nologie in Leiden wekte nogal wat veront­waardiging omdat hij, met een flinke subsidie, wilde proberen misdadig gedrag te verklaren en voorspellen op grond van indivi­duele biolo­gische kenmerken. Met hersen­onderzoek en aange­boren afwij­kingen had het volstrekt niets uitstaande: het ging om zweet­handen en ‘lage activatie­niveaus’.

Columnist Hugo Brandt Corstius (Piet Grijs: Buikhuisen: dom én slecht, Amsterdam 1978) haalde in het weekblad Vrij Nederland alles en nog wat uit de kast om aan te tonen dat Buikhuisen en zijn onderzoeks­plannen niet deugden, rechts­socioloog Cees Schuyt bestreed de ideeën meer op weten­schaps­filo­sofisch niveau (Nederlands Juristenblad, jg. 21 (1978), p. 389), en collega-crimi­nologen distan­tieerden zich vrij eensgezind — al zal enige naijver daaraan zeker niet vreemd zijn geweest (G. Breeuwsma: De Psycholoog, april 2002, p. 170).

De rel was hevig maar kort: eind 1978 werd Buikhuisen, met nog een enkele protest­actie, geïnstal­leerd en ging hij aan de slag. Er was af en toe nog wel kritiek, maar in feite kon Buikhuisen in de jaren daarna gewoon zijn werk doen. In mei 1986 heette het in een interview met hem in De Tijd: ‘Intussen heeft zich voor hem alles ten goede gekeerd: het verzet tegen dit soort onderzoek is weggeëbd.’

Later in datzelfde jaar meldde Buikhuisen zich echter ziek, en weer twee jaar later, in december 1988, maakte hij bekend zijn hoog­leraar­schap op dokters­advies neer te leggen. Hij keek zelf met veel genoegen op zijn werk­zaam­heden terug: ‘Even enthou­siast als ik eraan begonnen ben, heb ik die periode in mijn leven afgesloten’ (Algemeen Dagblad, 24 mei 1997).

En hadden de critici gelijk? In een stuk in de Volkskrant en een hoofdstuk in Echte mannen willen niet naar Mars ben ik meer inhoudelijk ingegaan op de zaak.

23 juli 2020


Kaft
Koop het boek