Misvattingen.nl
Kaft

In het nieuws

Engelandvaarders staken de Noordzee over. Meer dan twee­duizend Neder­landers probeerden tijdens de Tweede Wereld­oorlog naar Engeland te ontkomen om vandaar­uit de strijd tegen de bezetter voort te zetten. Ze worden ‘Engeland­vaarders’ genoemd, dus de asso­ciatie met wankele scheepjes en donkere stranden ligt voor de hand, maar in feite was een over­steek over zee alleen in de eerste oorlogs­jaren mogelijk, voordat de Duitsers hun kust­bewaking op orde hadden. In totaal zijn slechts 179 mensen langs deze route ontkomen, zo blijkt uit onder­zoek onder leiding van Pepijn Lucker van het Nationaal Archief in Den Haag (Oorlogsbronnen.nl, website 2024).

Van 2025 Engeland­vaarders konden de lot­gevallen worden gerecon­strueerd, vooral dankzij analyse van verhoren — iedereen werd bij aankomst uitgebreid onder­vraagd en door­gelicht door de Engelse en Neder­landse inlich­tingen­dien­sten. Ook mensen die trachtten te ontkomen maar voortijdig werden opgepakt, tellen als Engeland­vaarders.

De route via Rusland (2 procent, 38 mensen) was, door de oorlogs­hande­lingen, eveneens al snel afgesloten. Via het neutrale Zweden ontkwam 34 procent.

Ruim de helft van de Engeland­vaarders, 52 procent, wilde Londen bereiken via België, Frankrijk en Spanje.

28 maart 2024


Het Romeinse Rijk ging aan immigratie ten onder. De klassieke lezing is dat door de ‘Grote Volks­verhuizing’ het Romeinse Rijk in de loop van de vijfde eeuw bezweek onder de toevloed van voorna­melijk Germaanse stammen. Het was, zo schreef Edward Gibbon in zijn vermaarde The history of the decline and fall of the Roman Empire, 1776–1789) het einde van de Romeinse beschaving, en het begin van de donkere, door de kerk over­schaduwde middel­eeuwen.

Vooral dankzij het werk van de Belgische histo­ricus Henri Pirenne (Mahomet et Charle­magne, postuum ver­schenen in 1937) denken historici daar tegen­woordig heel anders over. De land­verhuizers maakten geen einde aan de klassieke wereld, maar werden erdoor geabsor­beerd — ze werden Romeinen. De keizer­lijke bureau­cratie was in veel gebieden verdwenen, maar voor het overige verschilde de Europese welvaart, cultuur en handel in de zesde eeuw weinig van die van de vijfde of de vierde. Ook uit opgra­vingen blijkt geen plotse­linge breuk met het verleden. De meeste Germaanse volken waren al geker­stend.

Pas tegen de tijd van Karel de Grote, rond 800, zag de wereld er echt anders uit dan in 400. Historici twisten nog over de vraag welke poli­tieke, demo­grafische en klimato­logische factoren hier de grootste rol hebben gespeeld.

13 februari 2025


Wouter Buikhuisen werd uit de weten­schap verdreven. Zo zingt het rond in welinge­lichte kringen. Bijvoorbeeld journalist Aleid Truijens in de Volkskrant van 4 oktober 2014: ‘Vijfen­dertig jaar geleden werd een hoogleraar, crimi­noloog Buikhuisen, met pek en veren van de univer­siteit verjaagd omdat hij hersen­onderzoek deed bij crimi­nelen en de uitkomsten daarvan niet pasten in de heer­sende ideo­logie.’ Haar collega Folkert Jensma schreef in NRC Handelsblad van 24 januari 2009 over Buikhuisen: ‘In 1988 verliet hij de weten­schap na een storm van protesten uit weten­schap, maat­schappij en journa­listiek. Zijn voorstellen om crimi­naliteit uit ‘bio-sociaal perspectief’ te bestu­deren en ook aange­boren afwijkingen te onder­zoeken werden toen ‘fout’ (fascistisch) genoemd.’

De affaire rond Wouter Buikhuisen vlamde op in april 1978. Zijn benoeming tot hoog­leraar crimi­nologie in Leiden wekte nogal wat veront­waardiging omdat hij, met een flinke subsidie, wilde proberen misdadig gedrag te verklaren en voorspellen op grond van indivi­duele biolo­gische kenmerken. Met hersen­onderzoek en aange­boren afwij­kingen had het volstrekt niets uitstaande: het ging om zweet­handen en ‘lage activatie­niveaus’.

Columnist Hugo Brandt Corstius (Piet Grijs: Buikhuisen: dom én slecht, Amsterdam 1978) haalde in het weekblad Vrij Nederland alles en nog wat uit de kast om aan te tonen dat Buikhuisen en zijn onderzoeks­plannen niet deugden, rechts­socioloog Cees Schuyt bestreed de ideeën meer op weten­schaps­filo­sofisch niveau (Nederlands Juristenblad, jg. 21 (1978), p. 389), en collega-crimi­nologen distan­tieerden zich vrij eensgezind — al zal enige naijver daaraan zeker niet vreemd zijn geweest (G. Breeuwsma: De Psycholoog, april 2002, p. 170).

De rel was hevig maar kort: eind 1978 werd Buikhuisen, met nog een enkele protest­actie, geïnstal­leerd en ging hij aan de slag. Er was af en toe nog wel kritiek, maar in feite kon Buikhuisen in de jaren daarna gewoon zijn werk doen. In mei 1986 heette het in een interview met hem in De Tijd: ‘Intussen heeft zich voor hem alles ten goede gekeerd: het verzet tegen dit soort onderzoek is weggeëbd.’

Later in datzelfde jaar meldde Buikhuisen zich echter ziek, en weer twee jaar later, in december 1988, maakte hij bekend zijn hoog­leraar­schap op dokters­advies neer te leggen. Hij keek zelf met veel genoegen op zijn werk­zaam­heden terug: ‘Even enthou­siast als ik eraan begonnen ben, heb ik die periode in mijn leven afgesloten’ (Algemeen Dagblad, 24 mei 1997).

En hadden de critici gelijk? In een stuk in de Volkskrant en een hoofdstuk in Echte mannen willen niet naar Mars ben ik meer inhoudelijk ingegaan op de zaak.

23 juli 2020


Kaft
Koop het boek